Projectvoorstel ‘Wij voor elkaar’: belang en haalbaarheid

Wim Slot – 10 juni 2021

Jeugdzorg is een breed terrein dat zowel de justitiële als de niet justitiële jeugdhulp omvat en plaats vindt in ambulante en residentiële settingen. Bij het laatste gaat het om zowel gesloten als open settingen. 

Het project ‘Wij voor elkaar’ beoogt jongeren in de jeugdzorg beter toe te rusten voor een leven in onze samenleving. Dit gebeurt door middel van lotgenotencontacten, de inzet van ervaringsdeskundige jongeren en betrokkenheid van vrijwilligers  buiten de jeugdzorg.

Het belang van deze benadering illustreer ik aan de hand van twee onderzoeksrapporten die in 2019 verschenen. Bij beide onderzoeken was ik nauw betrokken. Bij het onderzoek ‘Leren van herhaald beroep in JeugdzorgPlus  ging het om de vraag hoe het toch komt dat jongeren  in deze vorm van jeugdzorg[1] na hun vertrek regelmatig terugvallen en opnieuw geplaatst moeten worden omdat ze het in de samenleving niet redden (Hanzon, e.a. 2019).  Uit het onderzoek bleek dat de hulp tekort schoot vanwege twee levensgrote problemen. Binnen de instelling hadden de jeugdigen geen idee dat er naar hen geluisterd werd en dat ze echt werden geholpen. Eenmaal buiten de instelling bleken deze jeugdigen onvoldoende in staat hun problemen het hoofd te bieden en waren er onvoldoende instanties en personen waarop ze konden terugvallen[2]. Het tweede onderzoek uitgevoerd door commissie de Winter, had betrekking op geweld dat jeugdigen ervoeren in de jeugdzorg van 1945 tot op heden. Jongeren die getroffen werden door geweld ervoeren een volstrekte eenzaamheid, niet in het minst omdat ze vaak niet werden geloofd of nog eens extra gestraft werden omdat ze ‘onwaarheden’ zouden hebben verkondigd. Die ervaringen hebben in veel gevallen diepe sporen achtergelaten en vaak geleid tot machteloosheid, hulpeloosheid en trauma’s tot op late leeftijd.

Beide onderzoeken hebben geleid tot aanbevelingen. Die hebben enerzijds betrekking op de wereld binnen de instelling. Er moet beter naar de jongeren geluisterd worden en de problemen waarvan je weet dat ze zich straks zullen aandienen moeten als het ware vanaf dag 1 aangepakt worden. Dit in dialoog met de jeugdige zelf  en ondersteunende krachten in de samenleving zoals familie, vrienden onderwijs, werk. Het lukte de betrokken instellingen onvoldoende om dit te realiseren. Een complicerende factor is het feit dat de jeugdigen gedurende een lange voorgeschiedenis van mishandeling, misbruik en verwaarlozing negatieve ervaringen hebben opgedaan met de jeugdhulp. Dat voedt hun wantrouwen waardoor het moeilijk kan zijn tot een dialoog te komen.

Tegen de achtergrond van dit alles is het niet verwonderlijk dat er gezocht is naar initiatieven om jeugdigen wél te bereiken en om hen te ondersteunen door middel van personen en instanties die a) te vertrouwen zijn en b)  een brugfunctie kunnen hebben bij de overgang naar het zelfstandige leven. Mensen die niet naar de achtergrond verdwijnen als de jeugdige vertrekt uit de jeugdzorg maar – juist dan – aanwezig en beschikbaar zijn. Het zal niet verbazen dat verschillende aanbevelingen – ook die uit de commissie De Winter – opperen om vrijwilligers –waaronder lotgenoten – een rol te geven in de hulp. Vaak wordt gedacht aan volwassenen die jongeren steunen en begeleiden.

Bij ‘Wij voor elkaar’ zijn het juist jeugdigen zelf waar het initiatief start. Zij voeren gesprekken, zij zijn het die luisteren en met de jeugdige kunnen nagaan wat er misschien zou moeten gebeuren. Zij zijn het die iets over hun eigen ervaringen –tegenvallers en oplossingen – kunnen vertellen. Niet omdat de ander precies hetzelfde zou moeten doen maar om de herkenbaarheid te vergroten.

Maar hoe kun je participatie van mede-jeugdigen op gang brengen?  Dat is een opgave omdat  officiële hulpinstanties – zoals de instelling of de (gezins)voogd – wel betrokken moeten zijn maar het initiatief van jeugdigen niet naar zich toe moeten trekken.

Daarmee komen we op de vraag of het project haalbaar is. Die vraag omvat twee aspecten: een principieel en een praktisch aspect. Principieel: is een dergelijke benadering waarbij je de jongeren zelf het voortouw laat nemen haalbaar? Ik ben van mening dat de resultaten van het werk van WESP en van Jorien Meerdink in het bijzonder laten zien ‘dat het kan’. In talloze projecten en publicaties laat Jorien zien dat ze kan luisteren naar kinderen en jeugdigen. En vervolgens dat die dialogen en groepsgesprekken hebben geleid tot concrete middelen in de vorm van adviezen, ervaringen als het gaat om de vraag wat je als jeugdige zelf kunt doen als je met problemen en met de jeugdhulp te maken krijgt. Het project bouwt hierop voort en sluit aan op ervaringen van organisaties zoals ExpEx en andere organisaties die op pagina 4 van het voorstel worden genoemd. Het nieuwe van ‘Wij voor elkaar’ is  de tweetraps benadering. Jongeren leren hoe ze jongeren in de jeugdhulp kunnen ondersteunen. Vervolgens leren laatstgenoemde jongeren -middels een train de trainer benadering- hoe zij op hun beurt weer andere jongeren kunnen benaderen. De verwachting is dat niet iedere jongere de rol van train de trainer zal kunnen opnemen. Dit project is juist bedoeld om erachter te komen wat daarvoor nodig is en wat het van jongeren vraagt. In het verleden hebben meerdere voormannen en –vrouwen getracht de inbreng van jongeren tot onderdeel van de hulp te maken. Mulock Houwer bijvoorbeeld (zie Slot, 2014)  maar er zijn meer namen te noemen. Deze benaderingen waren echter vrijwel altijd gebaseerd op de inbreng van één –niet zelden charismatisch – persoon. In ‘Wij voor elkaar’ is dat niet het geval. De kennis en ervaringen die nodig zijn om jongeren te bereiken worden aanvankelijk weliswaar gevoed vanuit WESP maar vervolgens verbreed en doorgegeven naar volgende cohorten.

Gaat het allemaal lukken? Hiermee komen we op de praktische kant van de uitvoerbaarheid. Pagina 7 van de projectaanvraag maakt duidelijk dat de projectorganisatie veelomvattend is en daardoor niet zonder risico’s. Op verzoek van een van de organisaties die om steun is gevraagd heeft Jorien Meerdink een aanvullende notitie opgesteld die specifiek op deze risico’s ingaat. Ik voeg die notitie bij. Ook hier is de naam van Mulock Houwer op zijn plaats. Zijn inspanningen en gedachtengoed hebben uiteindelijk niet het resultaat gehad dat hem voor ogen stond. Dat lag niet aan de jongeren maar aan de complexe omgeving van de Nederlandse jeugdzorg in die tijd. Sinds de jaren 30 is er veel verbeterd maar we kunnen de ogen niet sluiten voor het feit dat de jeugdzorg thans in bijzonder zwaar weer verkeert. Een groot probleem is het wegvloeien van kennis en ervaring. Deskundigheidsbevordering van nieuw personeel is voortdurend nodig waardoor het participeren in vernieuwingsprojecten wordt ervaren als iets extra’s waar eigenlijk geen tijd en middelen voor zijn.

Als het gaat om de praktische haalbaarheid wil ik tot slot benadrukken hoe belangrijk het is dat vijf jeugdhulp instellingen zich reeds met het project hebben verbonden. Zie pagina 8 van het voorstel. Het ligt niet voor de hand dat ‘Wij voor elkaar’ in die organisaties op één en dezelfde manier gestalte zal krijgen. Het project zal –afhankelijk van de bredere context – misschien in de ene setting er wat anders gaan uitzien dan elders. Dat lijkt me een groot voordeel. De kans dat men van elkaar leert wordt vergroot door de beschikbaarheid van meerdere voorbeelden en bronnen. Oplossingen die in de ene setting gevonden worden kunnen elders van nut zijn en inspireren.

Over Wim Slot (29 mei 1948)

Mij is gevraagd te melden wat mijn eventuele banden zijn met bureau WESP en met Jorien Meerdink.

Ik ken WESP al jaren. WESP opereert voor een deel op hetzelfde terrein in de jeugdhulp als PI Research waar ik jarenlang directeur van was. Het is logisch dat je elkaar dan regelmatig tegenkomt. We waren niet echt concurrenten en we werkten ook samen, onder andere in een evaluatiestudie naar de uitkomsten van de zogeheten Eigen Kracht-conferenties (Wijnen-Lunenburg e.a. 2008). Met Jorien persoonlijk kwam ik pas recent in contact toen ik toetrad tot een leescommissie die Jorien ondersteunde bij het schrijven van haar boek ‘De Omstanders’ (2019).

Active betrokkenheid en invloed van jeugdigen tijdens hun behandeling (en liefst ook daarna) heeft mij vanaf mijn stage in 1977 in een kleinschalige behandelingssetting in de VS geïntrigeerd en bezig gehouden (Slot, 2014). Ik weet hoe moeilijk het is om de uitgangspunten zoals die ook nu weer verwoord staan in het voorstel ‘Wij voor elkaar”, uiteindelijk te concretiseren. Ik hoop dat ik in de voorafgaande alinea’s duidelijk heb kunnen maken hoe belangrijk die uitgangspunten zijn en ook dat ik WESP en Jorien Meerdink in staat acht om de doelen zoals die het voorstel worden geformuleerd te realiseren. Niet alleen omdat ze een degelijk verhaal hebben maar vooral omdat ze in het verleden samen met jongeren methoden hebben ontwikkeld die jongeren kunnen bereiken en ‘raken’.

Mij is ook gevraag of er aandachtspunten zijn waar een financier op zou moeten letten. Die zijn er. Het voorstel laat zien dat er wel heel veel betrokkenen zijn en dat er op allerlei veranderingen ingezet wordt. Het gevaar bestaat dat er teveel nadruk komt te liggen op zijwegen – hoe belangrijk ook- en dat het zicht op de rode draad verdwijnt. Ik zou willen aanbevelen dat WESP bij iedere tussentijdse rapportage begint met het benoemen van de rode draad en het melden van voortgang of onverhoopte stagnatie aan de hand van die rode draad. En pas in tweede instantie rapporteren over ontwikkelingen in aanpalende gebieden. 

Referenties

Commissie Onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg. (2019). Onvoldoende beschermd, Geweld in de Nederlandse jeugdzorg van 1945 tot heden. Den Haag: Rijksoverheid. (Commissie De Winter)

Hanzon, Charlotte, Van Veluw, Nita (2019). Leren van herhaald beroep in de JeugdzorgPlus. Een kwalitatief onderzoek naar de responsiviteit van de jeugdhulp. Gouda, JSO

Meerdink, Jorien, (2019). De omstanders. Autobiografie van een buurt. Utrecht: Big Business Publishers.

Slot, Wim (2014)  Jongeren die er toe doen. Zelfbestuur in de jeugdhulp. Mulock-Houwer lezing 2014. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Leiden: Kinderrechtenhuis.

Wijnen-Lunenburg, P., Beek, F. van, Bijl, B., Gramberg, P. & Slot, N.W. (2008). De familie aan zet: De uitkomsten van Eigen Kracht-conferenties in de jeugdbescherming met betrekking tot veiligheid, sociale cohesie en regie. Duivendrecht/Voorhout: PI Research/WESP Jeugdzorg.


[1] In feite een verhullende term: het gaat om gesloten hulp.

[2] Er was nog een derde probleem: de onduidelijke positie van de kinderrechter: moet diens machtiging tot plaatsing betrekking hebben op een zo kort mogelijke duur van de plaatsing, of moet die duur juist langer zijn om de benodigde hulp goed in te kunnen richte